Twee eeuwen bibliotheken Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen
Recent verscheen er op een weblog gewijd aan bibliotheken in Nederland, een uitgebreide beschrijving over twee eeuwen bibliotheken van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Hans Krol, gepensioneerd bibliothecaris schreef deze tekst voorzien van mooie illustraties over het Nutsbibliotheekwerk. De bibliotheken van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zijn als de voorlopers van de huidige openbare bibliotheek te beschouwen.
Hierna volgend vindt u een klein gedeelte tekst uit de weblog:
De Maatschappij beschouwde de bibliotheek als uitstekend verlengstuk van het onderwijs. Wat men in het onderwijs had geleerd kon men onderhouden en aanvullen door middel van de bibliotheek. Doordat er uitleenbibliotheken werden opgericht, kwam iedereen in de gelegenheid om op een goedkope manier goede boeken te lezen, wat heeft bijgedragen tot de geestelijke verrijking van vele mensen. Veel mensen hadden immers buiten de Bijbel geen boek in handen gehad. Aan de armen werd kosteloos uitgeleend, daarom ook vormde de bibliotheek een goed onderdeel in het totale streven naar volksontwikkeling. De eerste uitleenbibliotheek van Nederland werd in 1791 opgericht in Haarlem. Dat dit een succes werd, blijkt uit het feit dat er in 1810 al ruim 50 Nutsbibliotheken bestonden, terwijl het aantal in 1890 340 bedroeg. Het zal duidelijk zijn dat dit initiatief in het begin met veel moeilijkheden te kampen heeft gehad. Want, welke boeken moesten worden aangeschaft, hoe moest een catalogus worden gemaakt en hoe moesten de kosten worden gedekt? Daarom verscheen in 1879 een leidraad voor het samenstellen van een algemene boekenlijst met goede lectuur. Later werden richtlijnen uitgegeven “voor het op- en inrichten van openbare volksbibliotheken met leeszalen, overeenkomstig de toestanden en behoeften in Nederland”. Een ander bewijs van de waarde die men hechtte aan goed bibliotheekwerk was de instelling van de “Commissie van onderzoek en advies inzake de stelselmatige reorganisatie van de bibliotheken” (1909). Om de bewoners van de kleinere en meer afgelegen dorpen te kunnen bereiken, kwamen er de reizende bibliotheken. Het bibliotheekwerk kan niet los worden gezien van de vele uitgaven van de Maatschappij. De door het hoofdbestuur verzorgde uitgaven omvatten tussen 1795 en 1913 al een zestigtal titels. In een later stadium heeft de Maatschappij ook wetenschappelijk werk uitgegeven dat afkomstig was van het Nutsseminarium voor Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Om hun historische waarde zijn de gedenkboeken van 1809, 1834, 1934 van beland (het laatste in 1984 heruitgegeven. Terug naar de bibliotheken. Begin 1900 ontstonden de openbare bibliotheken en leeszalen, aanvankelijk vooral in de steden. Dankzij overheidssteun konden deze zich ontwikkelen in een tempo dat de volksbibliotheken van het Nut niet konden bijhouden. Er is wel gepleit voor een taakverdeling tussen de openbare bibliotheken die zich in de grote plaatsen zouden moeten gaan vestigen en de (Nuts)volksbibliotheken die het bibliotheekwerk in de kleinere plaatsen zouden moeten verzorgen. Dit is niet gerealiseerd, zeker niet in wettelijke zin, toen de Bibliotheekwet van 1975 werd ingevoerd. Deze wet schonk geen aandacht aan de volksbibliotheken, die daardoor van overheidssteun verstoken bleven. Veel Nutsbibliotheken zijn in de loop van de eeuw openbare bibliotheken geworden. Bij het tweede eeuwfeest in 1984 waren er nog slechts 20 nutsbibliotheken over.’(Nelly Kreukels en Godfried Janssen: De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen tweehonderd jaar jong’1984 (AO, nr. 2037).